Maandag 23 juni 2014
Psalmen 52:10-11
Maar ik ben als een groene olijfboom in het huis van God, ik vertrouw op de liefde van God voor eeuwig en altijd. Ik zal u eeuwig loven om wat u hebt gedaan, ik blijf hopen op uw naam, die goed is, in de kring van wie u lief zijn.
-- Psalmen 52:10-11
5 reacties op de tekst van maandag 23 juni 2014 – Psalmen 52:10-11
Psalmen 52:10-11: Maar ik ben als een groene olijfboom in het huis van God, ik vertrouw op de liefde van God voor eeuwig en altijd. Ik zal u eeuwig loven om wat u hebt gedaan, ik blijf hopen op uw naam, die goed is, in de kring van wie u lief zijn.
Achtergrondinformatie: Dit gedicht is een psalm van David en wordt toegeschreven als één van de acht Psalmen die geschreven werden in de tijd dat David door Saul werd vervolgd. Doëg is getuige geweest van Davids bezoek aan Abimelech, de priester van het heiligdom te Nob. Doëg deelt Saul mee, wat hij heeft gezien en gehoord heeft. Op Sauls bevel doodt Doëg 85 mannen die de linnen lijfrok droegen , en moordt hij de priesterstad Nob uit.
Uitleg: De aandacht wordt in deze psalm gericht op een goddeloze man. Hij is aldoor bezig boze plannen te beramen. (Vers 4a). Zijn voornaamste wapen is zijn tong, (zie vers 4b, 6b). Hij houdt er van bedrog, leugen en allerlei verslindende woorden te spreken (4c,5b,6). Hierbij is wel te bedenken, dat de Hebreeuwse woorden, die wij door ‘bedrog en leugen’ vertalen, een ruime betekenis hebben. Van deze man wordt ook gezegd dat hij rijk is (vers 9) Er zal een wisselwerking zijn tussen rijkdom en het plegen van bedrog: omdat hij rijk is, kan hij ongestoord bedrog plegen en door zijn bedriegerijen wordt zijn rijkdom nog weer groter. De diepste oorzaak van zijn slechtheid is zijn overmoed; hij meent God niet nodig te hebben, hij vertrouwt op zijn rijkdom, ja op de ongerechtigheid die hij bedrijft (vers 3,9).
In vers 3-7 sprak de dichter tot en over de ‘geweldige’, in vers 8 over de rechtvaardigen, in vers 10 vv over zichzelf. In vers 10 stelt de dichter in het licht de tegenstelling die er is tussen hem en de ‘geweldige’. In vers 11 schaart hij zich bij de vromen. Vers 11 bevat de belofte van een danklied.
Voor het ogenblik maakt de ‘geweldige’ een imposante indruk. Maar zijn macht duurt maar kort. Hij zal er wel altijd zijn, maar dan als puinhoop (vers 7). Het heil van de dichter is duurzaam. Hij heeft ‘voor eeuwig en altijd’ zijn vertrouwen op God gericht, (vers 10c,d) Hij heeft een levende verbinding met God; daarom heeft hij een onaantastbare plaats in Gods huis. Dit brengt met zich mee, dat hij God ‘eeuwig’ zal loven (vers 11). Met het gezegde is ook aangetoond, hoe nauw de band is tussen de verschillende uitspraken van deze verzen.
De ‘geweldige’ vertrouwt op zijn rijkdom. De dichter vertrouwd op Gods gunst.
Mijn gebed: Vader en Schepper van het heelal. Zegen de rijke, en laat hem doen beseffen dat zijn rijkdom in de weg kan staan tussen u en hem of haar. U weet wat een mens, en hiermee ook de rijke van node is. Nogmaals zegen de rijkdom met Uw wijsheid, zodat hij met zijn rijkdom omgaat zoals U dit wilt. Amen
Ik dank God recht uit mijn hart, voor mijn vrouw
waarmee ik vandaag 25 jaar getrouwd ben.
-knip-
Hi klaas Roorda,
Wat fijn dat je er weer bent!
Ja, Klaas het is weer goed je reactie te lezen. En het gebed.
En wolf ook ik wens jou en je vrouw nog hele fijne jaren. Proficiat.
Laat een reactie achter